Diagnostische testkenmerken

Kan ik hiermee een ziekte aantonen of uitsluiten? Vragen en uitleg over sensitiviteit, specificiteit, PVW, NVW en meer.

Vraag 1

 Van een diagnostische test voor een bepaalde verwekker van een pneumonie is bekend dat de sensitiviteit 80% is. Welke stelling is nu waar?
A. Van de patiënten die een pneumonie door deze verwekker hebben, heeft 80% een positieve testuitslag
B. Van de patiënten met een positieve testuitslag, heeft 80% daadwerkelijk een pneumonie door deze verwekker  

A. 

De ‘sensitiviteit’ is het percentage van de ‘positieven’ die ook daadwerkelijk een positieve testuitslag hebben. In dit geval heeft 80% van de positieven (bepaalde ziekteverwekker) een positieve testuitslag en is de sensitiviteit dus 80%. 

Optie B omschrijft de ‘positief voorspellende waarde’. Dat is wezenlijk iets anders, namelijk het percentage van de positieve testuitslagen dat terecht is.

Voorbeeld: stel je voor dat een test alléén maar een positieve uitslag kan geven: die test heeft een sensitiviteit van 100%, maar het is toch een slechte test! Immers, hoewel alle zieken een positieve testuitslag hebben, hebben ook alle niet-zieken dat. Oftewel: je gaat heel veel vals-positieven hebben en je test is dus nutteloos. Het gevolg is potentiële overdiagnostiek en/of overbehandeling. De les is dus dat sensitiviteit op zichzelf niet alles zegt over de waarde van een test. En een test kan zeer sensitief zijn, en een zeer matige positief voorspellende waarde hebben. 

Vraag 2

Van dezelfde test is bekend dat de specificiteit 60% is. Welke stelling is waar?
A. Van de patiënten zonder een pneumonie door deze verwekker, heeft 60% een negatieve testuitslag 
B. Van de patiënten met een negatieve testuitslag, heeft 60% daadwerkelijk geen pneumonie door deze verwekker

A. 

De ‘specificiteit’ is het percentage van de ‘negatieven’ die ook daadwerkelijk een negatieve testuitslag hebben. In dit geval heeft 60% van de negatieven (zonder de ziekteverwekker) een negatieve testuitslag en is de specificiteit dus 60%. 

Optie B omschrijft de ‘negatief voorspellende waarde’. Dat is wezenlijk iets anders, namelijk het percentage van de negatieve testuitslagen dat terecht is. 

Voorbeeld: stel je voor dat een test alléén maar een negatieve uitslag kan geven: slechte test! Immers, je gaat ook heel veel vals-negatieven hebben onder die negatieve testuitslagen. Het gevolg is potentiële onderdiagnostiek en/of onderbehandeling. Desalniettemin is die test 100% specifiek (immers: alle mensen zonder ziekteverwekker hebben een negatieve testuitslag). De les is dus dat de specificiteit op zichzelf niet alles zegt over de waarde van een test. 

Vraag 3

In een onderzoekspopulatie wordt de bovenstaande test toegepast. Bij 70% van de positieve testuitslagen blijkt er daadwerkelijk een pneumonie door deze verwekker te zijn. Welke parameter is die 70%?
A. Negatief voorspellende waarde
B. Positief voorspellende waarde
C. Sensitiviteit
D. Specificiteit 

B.

Sensitiviteit: percentage van de mensen met de ziekteverwekker, die een positieve testuitslag hebben
Specificiteit: percentage van de mensen zonder de ziekteverwekker, die een negatieve testuitslag hebben
Positief voorspellende waarde: percentage van de mensen met een positieve testuitslag, die ook daadwerkelijk de ziekteverwekker hebben 
Negatief voorspellende waarde: percentage van de mensen met een negatieve testuitslag, die ook daadwerkelijk niet de ziekteverwekker hebben

Middels de onderstaande tabel kun je het nog eens in getallen uitdrukken:
Sensitiviteit: A/(A+C)*100 
Specificiteit: D/(B+D)*100
Positief voorspellende waarde: A/(A+B)*100
Negatief voorspellende waarde: D/(C+D)*100 

 Ziek (positief)Niet ziek (negatief)
Positieve uitslagAB
Negatieve uitslagCD



Vraag 4

Welke parameter moet hoog zijn om een sterke positief voorspellende waarde te krijgen?
A. Sensitiviteit
B. Specificiteit

B. 

Het lijkt misschien wat contra-intuïtief, maar:
De positief voorspellende waarde wordt met name beïnvloed door de specificiteit.
De negatief voorspellende waarde wordt met name beïnvloed door de sensitiviteit.

Dat zit zo: 
Als een test zéér specifiek is, dan weet je dat (vrijwel) iedereen die níet de ziekteverwekker heeft, ook echt een negatieve testuitslag heeft. Andersom gezegd: er zullen dus nauwelijks zieke mensen zijn die een positieve testuitslag hebben. Je positief voorspellende waarde zal dus zeer hoog zijn! Laat ‘m even bezinken. 

Als een test zéér sensitief is, werkt het precies andersom. (Vrijwel) alle zieke mensen hebben dan een positieve testuitslag. Dat wil zeggen dat (vrijwel) geen ziek persoon een negatieve testuitslag heeft. Zo’n negatieve testuitslag heeft dan dus een zeer hoge waarde. 



Vraag 5

Idealiter heeft een diagnostische test zowel een maximale sensitiviteit (100%) en specificiteit (100%).  Die test is dan 100% nauwkeurig. In de praktijk is dit meestal niet haalbaar en moet er gesleuteld worden aan de testkenmerken voor een optimale sensitiviteit en specificiteit. Bij veel testen kun je een afkapwaarde instellen, waarboven (of in sommige gevallen waaronder) je spreekt van een positieve testuitslag. Een voorbeeld is het D-dimeer, waar een waarde van > 0,5 mg/l (of 500 ug/l) op veneuze trombo-embolie (VTE) wijst bij mensen onder de 50 jaar. 

Het D-dimeer is dus een diagnostische test voor VTE, met een afkapwaarde van 0,5 mg/l. Wat zou er gebeuren met de sensitiviteit en specificiteit als je deze afkapwaarde zou verhogen, bijvoorbeeld naar 1 mg/l?
A. Sensitiviteit gaat omhoog, specificiteit gaat omhoog
B. Sensitiviteit gaat omhoog, specificiteit gaat omlaag
C. Sensitiviteit gaat omlaag, specificiteit gaat omhoog
D. Sensitiviteit gaat omlaag, specificiteit gaat omlaag

C.

Als je de afkapwaarde van het D-dimeer verhoogt, maak je in feite de eisen voor een positieve testuitslag (veneuze trombo-embolie) strenger. Je gaat dus minder VTE’s vangen (sensitiviteit gaat omlaag). Andersom, áls iemand dan een positieve testuitslag heeft, is de kans op een VTE groter (grotere specificiteit). 

Vraag 6

Een bedrijf ontwikkelt een diagnostisch middel om te screenen op longkanker middels biomarkers in de uitgeademde lucht. Zij hoopt dat dit diagnosticum kan worden ingezet in het kader van bevolkingsonderzoek en dat er zo geen patiënten met longkanker worden gemist. Wat is de belangrijkste voorwaarde voor zo’n screeningsmiddel?
A. Hoge sensitiviteit (met acceptabele specificiteit)
B. Hoge specificiteit (met acceptabele sensitiviteit)

A.

Bij diagnostische screeningsmiddelen zoals in bevolkingsonderzoeken naar kanker wil je níemand met ziekte missen. In andere woorden: je wil dat íedereen met ziekte een positieve testuitslag heeft. Nog eens in andere woorden: de sensitiviteit (en daarmee de negatief voorspellende waarde) moet zeer hoog zijn. 

Die hoge sensitiviteit is een tweezijdig zwaard, want het betekent dat er ook mensen zullen zijn met een vals-positieve testuitslag bij screening. Dit moet je dan accepteren, maar wel binnen perken, om twee redenen: (1) voor deze mensen kan schrik en onrust ontstaan, die pas na vervolgonderzoek onterecht blijkt. (2) de kosteneffectiviteit van je screeningsprogramma daalt als er ook heel veel niet-zieke mensen vervolgdiagnostiek moeten krijgen. Een acceptabele specificiteit is dus van belang om de kosten in bedwang te houden. 

0
Je winkelmandje
  • Winkelmandje is leeg.