Diagnostische testkenmerken

Wat: een methode om de kwaliteit van een diagnostische test uit te drukken, zodat je weet wat je hebt aan een test.
- Sensitiviteit: het percentage van de zieke mensen dat een positieve testuitslag heeft
- Specificiteit: het percentage van de niet-zieke mensen dat een negatieve testuitslag heeft
- Positief voorspellende waarde: het percentage van de positieve testuitslagen waarbij er inderdaad ziekte is
- Negatief voorspellende waarde: het percentage van de negatieve testuitslagen waarbij er inderdaad geen ziekte is
Wanneer: bij diagnostische testen met een dichotome uitkomst (positief of negatief).
Waarom: om getalsmatig uit te drukken wat de invloed is van interventies op een uitkomst.
In de volgende tabbladen lees je over enkele kernprincipes.
Testen met een hogere sensitiviteit zijn waardevol om een ziekte uit te sluiten. Immers: vrijwel alle zieke mensen hebben een positieve testuitslag. Is de testuitslag dus negatief, dan is de kans groot dat dit terecht is. In andere woorden: hogere sensitiviteit leidt tot hogere negatief voorspellende waarde. Dat een test hoog-sensitief is zegt echter niet veel over de positief voorspellende waarde. Immers: misschien dat ook veel niet-zieke patiënten een positieve testuitslag hebben.
Voorbeeld: D-dimeer voor longembolieën. D-dimeer is een afbraakproduct van fibrine, een verhoogd D-dimeer wijst dus op stolselvorming. Dus hebben vrijwel alle patiënten met een longembolus een verhoogd D-dimeer (hoog-sensitieve test). Echter: niet iedereen met een verhoogd D-dimeer heeft een longembolus; immers, stolselvorming kan ook elders optreden, daarnaast is D-dimeer een acute fase eiwit. Dus: weinig specifiek. Het D-dimeer wordt dan ook louter gebruikt om longembolieën uit te sluiten: is het laag, dan weet je dat je gerust kunt zijn. Is het verhoogd: dan ben je nog niet verder, en moet je in de juiste context doorpakken naar een CT-scan van de thorax.
Testen met een hogere specificiteit zijn waardevol om een ziekte aan te tonen. Immers: vrijwel alle niet-zieke mensen hebben een negatieve testuitslag. Is de testuitslag dus positief, dan is de kans groot dat dit terecht is. In andere woorden: hogere specificiteit leidt tot hogere positief voorspellende waarde. Dat een test hoog-specifiek is zegt echter niet veel over de negatief voorspellende waarde. Immers: misschien dat ook veel zieke patiënten een negatieve testuitslag hebben.
Voorbeeld: een hyperdens bloedvat (‘dense vessel sign’) op CT-cerebrum als teken van een ischemisch CVA. Áls je dit ziet, is de kans op een ischemisch CVA erg groot (hoog-specifiek, bijna 100%). Echter, bij de meeste mensen met een ischemisch CVA zie je geen dense vessel sign (weinig sensitief, in de literatuur worden waarden rond de 50% gerapporteerd).
Sensitiviteit en specificiteit zijn inherent aan een test met een gegeven afkapwaarde en zijn dus vast (onafhankelijk van ziekteprevalentie in de onderzoekspopulatie). Een hogere afkapwaarde (strenger) geeft een lagere sensitiviteit, maar is bevorderlijk voor de specificiteit.
Niet. Bij een gegeven afkapwaarde zijn de sensitiviteit en specificiteit inherent aan een test.
De positief en negatief voorspellende waardes zijn wél afhankelijk van de ziekteprevalentie. Komt een ziekte vaker voor, dan is de positief voorspellende waarde groter en de negatief voorspellende waarde kleiner. Het omgekeerde geldt voor populaties waarin een ziekte minder vaak voorkomt.